Prêcher
I. prediken; verkondigen; aanprijzen; vermanen; prêcher le carême, R.K. de vastenpreken houden; prêcher un converti, iemand willen overtuigen, die al overtuigd is; prêcher qc. à qn., iemand aanmanen tot; prêcher qn., iemand bepreken; II. preken; prêcher d'exemple, (zelf) het voorbeeld geven; prê...