Wat is de betekenis van prat?

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Prat

bn. bw. (-ter, -st), fier, trots, hovaardig: prat zijn (gaan) op zijn geboorte, op zijn geld.

2025-07-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

prat

prat - bijvoeglijk naamwoord 1. er trots op zijn ♢ Bennie gaat er prat op dat hij in één keer zijn rijbewijs haalde Bijvoeglijk naamwoord: prat

2025-07-26
Gezegden

Riemer Reinsma (1998)

Prat

Wat betekent prat in 'ergens prat op gaan'? In deze uitdrukking betekent prat ‘fier, trots, hovaardig’. De uitdrukking ergens prat op gaan betekent ‘trots op iets zijn’ of ‘zich ergens op beroemen’. Prat werd voor het eerst in 1546 op schrift aangetroffen. Parte, perte, pratte betekende ‘list’, ‘arrogantie’; pratten betekende ‘trots zijn’, ‘pronke...

2025-07-26
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Prat

trots; fier

2025-07-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Prat

adj. & adv., prot, brat, bret, greatsk.

2025-07-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

prat

bn. bw.; pratter, pratst (trots, hoogmoedig): prat op iets gaan, zijn, er trots op zijn, er zich op laten voorstaan.

2025-07-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Prat

(pra) (Ferdinand) Frans godgeleerde, 0 1857, jezuïet, ✝ 1938 te Toulouse; Paulus-kenner.

2025-07-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

prat

bn. en bw. (-ter, -st), fier, trots, hovaardig: zijn (gaan) op zijn geboorte, op zijn geld.

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-26
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

prat

prat bn. 'trots' categorie: etymologie onduidelijk Mnl. prat 'fier, trots' in de samenstelling pratcamere 'pronkkamer' [1479; MNW]; vnnl. prat 'fier, trots' [1546; Claes 1994a], ook in de samentelling pratstoel 'voorname zetel' [1599; Kil.], naast pratte, parte (zn.) 'verwaandheid' [1599; Ki...