pragmatisch, pragmatiek
bn., bw. (Gr. pragma = zaak, daad: algemeen nuttig; leerrijke oplossing gevend; feitelijk): de geschiedenis pragmatisch behandelen, d.i. aan de hand der feiten, niet bespiegelend, maar oorzaken en gevolgen ter lering behandelend; de pragmatieke sanctie, algemeen geldige en onaantastbare landsverordening, inz. van keizer Karel VI in 1724, waarbij zi...