Wat is de betekenis van Prachen?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Prachen

(prachte, heeft gepracht), (litt. t.) 1. pochen, bluffen: hoe prachte, hoe lachte die olijke guit (Potgieter); 2. pralen, pronken: prachende opschik; 3. vleiend om iets verzoeken, vleien, smeken.

2025-07-25
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Prachen

vleien, pochen, bluffen

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

prachen

prachte, h. gepracht (vleiend vragen, smekend afvragen); vero., lit. t.

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

prachen

('prachən) (prachte, heeft gepracht) [Intens. prangen] Veroud. vleiend afsmeken.

2025-07-25
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

prachen

prachen - vleiend, dringend verzoeken ; knijperig, gierig zijn.

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Prachen

Prachen - (prachte, heeft gepracht), (veroud.) vleiend bedelen, smeekend afvragen; om een kusje prachen, van kindertjes.

Gerelateerde zoekopdrachten