Prachen
(prachte, heeft gepracht), (litt. t.) 1. pochen, bluffen: hoe prachte, hoe lachte die olijke guit (Potgieter); 2. pralen, pronken: prachende opschik; 3. vleiend om iets verzoeken, vleien, smeken.
Van Dale Uitgevers (1950)
(prachte, heeft gepracht), (litt. t.) 1. pochen, bluffen: hoe prachte, hoe lachte die olijke guit (Potgieter); 2. pralen, pronken: prachende opschik; 3. vleiend om iets verzoeken, vleien, smeken.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
J.H. van Dale (1898)
Prachen - (prachte, heeft gepracht), (veroud.) vleiend bedelen, smeekend afvragen; om een kusje prachen, van kindertjes.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: