Wat is de betekenis van pousser?

2025-07-25
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

pousser

pousser: duwen, de renner een duwtje geven bergop; 'Poussez-moi' was lange tijd het enige Frans dat de Nederlandse renners kenden; poussette.

2025-07-25
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

pousser

→ duwen

2025-07-25
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Pousser

I. stoten, drukken, schuiven, (voort)drijven, duwen, dringen; uitstoten, slaken [kreet]; aanzetten, nopen; voortzetten, doorzetten, doorvoeren; voorthelpen; opdrijven; schieten [loten]; pousser un adversaire, een tegenstander vervolgen; pousser une affaire, een zaak doorzetten (tot ’t eind); pousser les affaires, er wat vaart achter zetten; p...

Gerelateerde zoekopdrachten