poffertjesporem
(1989) (Barg.) lelijk gezicht; iemand met zo’n gezicht. • (Hans Heestermans: Luilebol!: het Nederlands scheldwoordenboek. 1989) • ‘Dat was te verwachten, dat jij hier weer zou staan met je poffertjesporem,’ deelt hij me vriendelijk mee. (Cindy Hoetmer: Het beest in Daisy. 2005) • "Haal die grijns van je poffertjes...