Wat is de betekenis van pit, (zelfst. naamw.)?

2025-07-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

pit, (zelfst. naamw.)

v./m./o., merg van hout; ruggenmerg: een dromerige jongen zonder pit, of merg; verstand, geest: er zit nog pit, in, geestkracht, energie; innerlijke waarde, moed: hij heeft nogal pit,.