pikpoten
(1981) (inf.) (van huis) weglopen. Ook: pikpoten maken (zijn). Soms ook: doodgaan. • Ze had haar kleedje op het strand neergelegd en opeens was Jeroentje pikpoten, gaf ze te kennen. (Leeuwarder Courant, 08/08/1981) • Weglopen kwam regelmatig voor. Tegen dit 'pikpoten' werd ferm opgetreden, maar de drang naar huis bleef, aldus Witteveen....