Wat is de betekenis van peueraar?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Peueraar

m. (-s), peurder, iem. die met de peur vist: de Leidse peueraar.

2025-07-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

peueraar

(19e eeuw) (spot.) Leidenaar. Een typering van Nicolaas Beets (1814-1903), ook wel bekend onder het pseudoniem Hildebrand (‘De Leidsche Peuëraar’). Eigenlijk: iemand die met peur vist. Een peur is een verzwaarde lijn waaraan een tros wormen geknoopt is. • Peujeraars, spotnaam voor de inwoners van Leiden, naar het veel door he...

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

peueraar

m. peueraars (iem., die peurt; spotnaam: Leidenaar).

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

peueraar

('peuəra:r) m. (—s) 1. Algm.peurder. 2. Inz. [schets van Beets De Leidensche peueraar] bijnaam van de Leidenaar.

2025-07-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

peueraar

m. (-s), iemand die met de peur vist; ook spotnaam voor Leidenaar.

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Peueraar

Peueraar m. (s), peurder, iem. die met de peur vischt; een Leidsche peueraar.

Gerelateerde zoekopdrachten