Pĕrhorresco
horrŭi (3); 1. eig. = geheel ruw of oneffen worden, vand. = hoog opbruisen, -golven. 2. praegn., hevig schrikken, - huiveren, - ontstellen, intr., corpore toto, Cic.; trans., (voor of wegens iets), tantam religionem, Cic., tribunum plebis, Cic., poët. c. inf., terugdeinzen, Hor. | (van zaken) door en door beven, - sidderen...