Perflŭo
fluxi (3); 1. doorvloeien, per colum, Lucr. | overdr., lekken; vand. schertsend, plenus rimarum sum, hāc atque illāc perfluo, lek hier en daar, d. i. kan de geheimen niet bewaren, Ter. 2. stromen, naar of in, uitmonden, in vas, Lucr. 3. overvloeien.