peislijk (peiselijk, peizelijk)
Vreedzaam, vredig, rustig. Leven is beweging, strijd, niet peislijke bespiegeling, VAN HEMELDONCK 1945, 63. Hij hoorde de klok slaan, sneller dan en luider, een blij lied in dezen peislijken dag, VAN HEMELDONCK 1945, 83. Hij kwam naast mij staan, zwijgend, en ik voelde dat hij ook den toover van deze rust en van dit peiselijke landschap onderging...