Passant
I. (<Fr.), m. (-en), 1. voorbijganger: naar de passanten kijken; 2. doortrekkend reiziger; reiziger die ondersteuning behoeft: reisgeld aan arme passanten ; 4. doortrekkend gevangene ; 5. (herald.) dier dat als stappende met de rechterpoot opgelicht voorgesteld is ; 6. stukje laken op een kledingstuk, of een stukje leer op een riem, waard...