Passagegeld
o., 1. geld dat men moet betalen om te mogen passeren; 2. geld dat men voor de overtocht moet betalen, vracht, vervoerloon.
Van Dale Uitgevers (1950)
o., 1. geld dat men moet betalen om te mogen passeren; 2. geld dat men voor de overtocht moet betalen, vracht, vervoerloon.
Meindert Schroor PhH (2016)
Tolheffing, bijv. in Fryslân op passerende personen, vrachten en vee tussen 1744-1748 en 1751-1795. In 1748 leidden protesten tegen machtsmisbruik tot het Doelistenoproer, waarna het passagegeld werd afgeschaft. In 1751 werd het opnieuw ingevoerd, met als wijziging dat vee dat binnen of buiten Fryslân ter weide ging, van passagegeld was vrijgesteld...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)
Belasting (van 1667) op: a. personen die per huurrijtuig of postkoets de prov. verlieten; b. uitvoer van vee, turf en mest. Zie: Tegenw. Staat iv, 438.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: