Wat is de betekenis van Paff, paff?

2025-07-24
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Paff, paff

1. Paff: paf, knal; trek, haal (bij ’t roken). 2. paff: paf, versteld, verbluft.

Gerelateerde zoekopdrachten