Overstrijken
I. (streek over, heeft overgestreken), nog eens strijken: dat goed moet nog eens overgestreken worden; II. (overstreek, heeft overstreken), 1. bestrijken, besmeren: een muur met kalk overstrijken; 2. (zeew.) van boven met planken beleggen, nieuwe dekplanken dwars over de oude heen leggen: het dek over strijken; 3. (van gesch...