Wat is de betekenis van Overlooper (1)?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Overlooper (1)

Overlooper (1) - Overlooper m. (-s), buis voor het afvoeren van overloopend of overtollig water, iem., die zijn vaandel verlaat en tot den vijand overgaat, deserteur; — een jong varken, dat over het jaar oud is; — eene groote luis, die van een ander overgekomen is; — (gew.) koe die het eerste jaar dat zij dragen kan, niet gekalf...