Overheid
v. (...heden), 1. macht, gezag: de overheid is van God ingegeven (Schimmel); 2. lichaam waarbij het openbaar gezag berust: de geestelijke, de wereldlijke, burgerlijke overheid; de wettige overheden; 3. (vooral in Z.-Ned.) (mv.) college van personen aan wie in staat of stad enig gezag is opgedragen; autoriteiten; — (ook) superieuren.