Wat is de betekenis van Overhaal?

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Overhaal

m. (...halen), 1. plaats waar men overhaalt, overzetveer; 2. overtoom: binnen de Beemster zijn 20 overhalen, die de gemeenschap te water mogelijk maken; 3. het trekken in een zekere richting, b.v. van een handvat.

2025-07-26
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

overhaal

I.(de, -halen), (voetbalterm) trekbal, d.w.z. trap waarbij de bal achterwaarts over het hoofd van de betreffende speler gaat. -Syn. achteroverbal. Zie ook: achterzet. II.(de, -halen), (ook:) controlebeurt van auto e.d. - Etym.: Van het syn overhaul (E en SN). Zie ook overhalen,.

2025-07-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Overhaal

s., oerhael, oerset (it), set (it).

2025-07-26
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Overhaal

inrichting om een vaartuig uit water met lager in een ander met hoger peil of omgekeerd te brengen.

2025-07-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

overhaal

m. -halen (het overhalen; inz. plaats, waar men overhaalt: overzetveer): mijn vriend stond te wachten aan de overhaal.

2025-07-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

overhaal

('ovər) m. (...halen) I. Eig, het overhalen. II. Metn. 1. plaats waar men reizigers over het water haalt. 2. inrichting om een boot over te halen a.overtoom, b. Uitbr. inrichting om een boot uit een water met lager peil in een ander met hoger peil of omgekeerd over te halen.

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Overhaal

Overhaal m. (-halen), het overhalen, plaats waar men overhaalt, overzetveer: overtoom: binnen de Beemster zijn 20 overhalen, die de gemeenschap te water mogelijk maken.

2025-07-26
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Overhaal

Overhaal, m. (...alen), plaats waar men overhaalt; het overhalen. *-GLAS, o. (...zen), (scheik.) kolf om sterk water te distilleren. *...HAASTEN, bw. gel. te zeer haasten. ZICH -, ww. te grooten haast maken. *...HAASTIG, bn. en bijw. al te haastig. *...HAASTING, v. het overhaasten; al te veel haast. *...HAKKEN, bw. gel. nog eens hakken. *...HA...