Overgaar
bn. bw., 1. (van spijzen) te veel gekookt, gestoofd enz.: dat vlees is overgaar, het valt uit elkander; 2. (van andere zaken) overgaar koper, koper dat door aanwezigheid van koolstof een glinsterende, grofgetande breuk vertoont, en daardoor vaak roodbros is.