Overdoen
I. (deed over, heeft overgedaan), 1. van het ene vat enz. in het andere doen: doe de rijst in een andere zak over; — de aardappelen overdoen, van het vuur afnemen en overgieten; 2. overzenden, overgeven: de Westfalinger deed aan de Geldersman de boodschap over (Van Lennep); onze indrukken aan anderen overdoen; 3....