Wat is de betekenis van Overdekken?

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Overdekken

I. (overdekte, heeft overdekt), 1. een dak, kap, deksel enz. over iets aanbrengen: de straten zijn overdekt door zeilen (Keller); de kap die het perron overdekt; — een overdekt vaartuig, dat een dek heeft of met losse luiken gesloten is; — een overdekte mestvaalt; 2. geheel en al bedekken: een regenmantel...

2025-07-27
Historische collectie Nederland

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

overdekken

Overdekken is het herstellen van een rietdak door het uittrekken van een deel van het versleten riet en op dezelfde wijze als bij een nieuw dak ca. 70 cm lange rietbossen op het oude dak te leggen. Binding geschiedt boven iedere rietlat.(Het weke dak: riet- en strobedekkingen / , RV bijdrage 11, Zeist 1993

2025-07-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

overdekken

overdekken - regelmatig werkwoord uitspraak: o-ver-dek-ken 1. er iets overheen leggen ♢ de wasbak was overdekt met een handdoek 2. er een kap of dak over aanbrengen ♢ de schaatsbaan wordt overde...

2025-07-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Overdekken

v., oerdekke, der ûnder sette.

2025-07-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

overdekken

overdek'te, h. overdekt' (geheel bedekken): de goederen aan wal met zeildoek overdekken; een overdekte schotel, met deksel; een overdekte kegelbaan, met overkapping; fig. iem. met schaamte overdekken, overladen.

2025-07-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

overdekken

(‘o:vər’dekkən) (overdekte, heeft overdekt) 1. van boven dekken: een overdekte markt. 2. van een deksel voorzien : overdekte schotels. 3. geheel en al bedekken : de wilde wingerd die de muren overdekt; hij overdekte zich 't gelaat met beide handen; de beide wangen met een purperen gloed overdekt; de nevelen hadden de omtrek overde...

2025-07-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

overdekken

(overdekte, heeft overdekt), 1. een dak, kap, deksel enz. over iets aanbrengen: de kap die het perron overdekt; een overdekt vaartuig; een overdekte mestvaalt; 2. geheel en al bedekken: een sneeuwlaag overdekte de bodem.

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Overdekken

Overdekken (overdekte, heeft overdekt), geheel bedekken: een regenmantel overdekt alles; — van boven dekken: eene speelplaats, eene kegelbaan overdekken; — (fig.) iem. met schaamte overdekken, met schaamte overladen; —, (dekte over. heeft overgedekt), opnieuw, beter dekken; toedekken: de moeder ging het kind warm overdekken; kru...

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)