Wat is de betekenis van Overal (2)?

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Overal (2)

Overal (2) - Overal tw. (zeew.) reveille elken morgen; (glasbl.) overal roepen, de glasmakers en andere werklieden wekken, eenigen tijd voor het werk kan beginnen; (ook) sein dat allen aan het werk moeten gaan of het werk moeten eindigen; (zeew.) overal houden!, de geheele bemanning op het dek doen komen; overal maken, klaar-, gereedmaken.

Gerelateerde zoekopdrachten