Wat is de betekenis van Opsnorren?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Opsnorren

(snorde op, heeft opgesnord), opschommelen, rondgaande opzoeken: nieuwtjes, klanten opsnorren.

2025-07-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

opsnorren

(1898) (inf.) opsporen, zoeken. • Piet wees op een schitterend schoone orchidee - teeder, luchtig, bevallig en kleurenrijk als niets ter wereld - heb ik laten opsnorren door een Dajak die hier wel eens op de onderneming komt. (Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 8. 1898) • ‘Wat heb jij vandaag opgesnord?&rsqu...

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

opsnorren

snorde op, h. opgesnord (opschommelen): iets ergens opsnorren; gmz.

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

opsnorren

('op) (snorde op, heeft opgesnord) opzoeken, opschommelen: een verhaal uit oude boeken -.

2025-07-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

opsnorren

(snorde op, heeft opgesnord), opschommelen, opsporen.

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Opsnorren

Opsnorren (snorde op, heeft opgesnord), opschommelen, opzoeken: nieuwtjes, klanten opsnorren.

2025-07-24
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-24
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)