Wat is de betekenis van opslokken?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Opslokken

(slokte op, heeft opgeslokt), inslikken; —inz. gulzig doorslikken, inzwelgen: een snoek slokt alles op ; — fig. : de hel zal opengaan om ze op te slokken; het goed der armen opslokken, zich hebzuchtig toeëigenen.

2025-07-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

opslokken

opslokken - regelmatig werkwoord uitspraak: op-slok-ken 1. gulzig doorslikken ♢ onze hond heeft zijn brokje altijd snel opgeslokt Regelmatig werkwoord: op-slok-ken ik slok op (... ik opslok) ...

2025-07-24
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

opslokken

opslokken: inhalen.

2025-07-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Opslokken

v., opslokke.

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

opslokken

slokte op, h. opgeslokt (naar binnen slokken, gulzig opeten, inzwelgen): de snoek slokt kleinere vissen op; fig. het deel der armen opslokken.

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

opslokken

('op) (slokte op, heeft opgeslokt) 1. naar binnen slokken, inslikken: een snoek slokte het visje op. 2. zich wederrechtelijk toeëigenen: ‘s lands goederen -.

2025-07-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

opslokken

(slokte op, heeft opgeslokt), inslikken: m.n. gulzig doorslikken, inzwelgen: een snoek slokt alles op.

2025-07-24
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

opslokken

opslokken geleed woord Zie: slokken

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Opslokken

Opslokken (slokte op, heeft opgeslokt), gulzig doorslikken, inzwelgen: een snoek slokt alles op; een slokop van een vent; — het goed der armen opslokken, zich hebzuchtig toeëigenen.