Opschrikken
(schrikte op, heeft en is opgeschrikt), 1. met een schrik op jagen, doen opspringen: iem. opschrikken ; uit zoete overpeinzingen opgeschrikt; 2. (onoverg.) van schrik opspringen: een gerucht deed haar opschrikken ; — met schrik het hoofd opheffen of zich oprichten.