Opschikken
(schikte op, heeft opgeschikt), 1. opzijde schikken, opschuiven: wil u een klein eindje opschikken? 2. in orde schikken, brengen: hij schikte de kussens op; 3. optooien, versieren: wufte mensen schikken zich gaarne op ; zich opschikken ; zij was belachelijk opgeschikt; — (vero.) met iem. of iets opgeschikt zijn, er mooi mee zijn, er mee opg...