Wat is de betekenis van Opschepen?

2025-07-25
Spreekwoordenboek

Ed van Eeden (2017)

Opschepen

Ze scheepten mij met dat karwei op: ik moest dat karwei doen.

2025-07-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Opschepen

v., opskypje; ergens mee opgescheept zitten, earne mei (oan)tangele, oanklaud sitte, earne moai mei wêze, earne mei oanhoaije, omtangelje.

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

opschepen

scheepte op, h. opgescheept (inschepen, inladen): iem. met iets of iem. opschepen, van eigen hals op die van een ander schuiven; zie opgescheept.

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

opschepen

('op) (scheepte op, heeft opgescheept) in een schip laden, inschepen: goederen -; een ander met iemand, iets -, hem die, dat op de hals schuiven. ➝ opgescheept.

2025-07-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

opschepen

(scheepte op, heeft opgescheept), eig. inschepen, maar alleen in de uitdrukking: iemand met iemand (iets) -, iemand of iets ten laste van een ander laten; met iets opgescheept zitten, het zijns ondanks moeten houden, moeten doen.

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Opschepen

Opschepen (scheepte, op, heeft opgescheept), inschepen; — een ander met iem. of iets opschepen. iem. of iets ten laste van een ander laten : daar zit ik mooi mee opgescheept, dat is een heele last voor mij.

2025-07-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-25
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)