Wat is de betekenis van opnemer?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Opnemer

m., die opneemt (in alle bet.).

2025-07-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

opnemer

opnemer - zelfstandig naamwoord uitspraak: op-ne-mer 1. iemand die de stand van iets registreert ♢ de opnemer kwam langs om de gasmeter op te nemen Zelfstandig naamwoord: op-ne-mer de opnemer ...

2025-07-28
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

opnemer

Als werktuig bij het schoonmaken: soort schuiver van rubber of kunststof, aan een steel bevestigd, om het water van vloeren weg te halen: trekker; thans ook met spons en uitwringmechanisme: vloerwisser. Dan hoorde hij emmers rammelen en twee werkvrouwen kwamen uit de keuken aansloffen met borstels en opnemers, BERKHOF 1962, 119.

2025-07-28
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

opnemer

(de, -s), (i.h.b.:) man die bij het kappen van een lijn deze laatste alsmede de bijbehorende informatie karteert. De achteraan lopende opnemer heeft de meest omvattende taak van het drietal. Hij moet om te beginnen voortdurend het aantal schreden tellen en daar aantekening van houden (de Klerk 162).-Zie ook: kapploeg.

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

opnemer

m. opnemers: tijdopnemer.

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Opnemer

Opnemer m. die opneemt (in alle bet.); vaat-, wischdoek.

2025-07-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)