Wat is de betekenis van Oplopend?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Oplopend

bn. bw. (-er, -st), 1. hoger wordend: omlopend terrein; 2. driftig, vurig, opvliegend; licht toornig wordende: hij is oplopend van aard.

2025-07-24
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Oplopend

De eigenlijke betekenis van oplopen is: naar boven lopen, stijgen. Wordt het werkwoord gebruikt met betrekking tot de gemoedstoestand van een mens, dan betekent het: plotseling in beweging komen, zich met geweld verheffen, dreigen uit te barsten. Meestal gebruikt men dan het tegenwoordig deelwoord oplopend. Vondel vertelt dat Koningin Dido ‘d...

2025-07-24
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

oplopend

opvlieënd, vurig.

2025-07-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Oplopend

adj., opljeppen(d), blastich, gau op ien ein, hastich; — persoon, bolderb(l)ast, hoattelstoat.

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

oplopend

bn., bw. (1 hoger wordend; 2 opvliegend, gauw boos, spoedig driftig): 1. terrein; 2. oplopend van aard.

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

oplopend

(op’lo:pənt) bn. en bw. (-er, -st) licht toornig wordend: van aard. Syn. driftig.

2025-07-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

oplopend

(het accent wisselt), bn. en bw. (-er, -st), 1. hoger wordend: oplopend terrein; 2. driftig, vurig, opvliegend; snel boos worden: hij is oplopend van aard.