Ophouder
m. (-s), 1. persoon die iets ophoudt, b.v. (viss.) hij die bij het uitzetten van de beug de aasbakken bijbrengt en ze ophoudt ; 2. voorwerp dat dient om iets omhoog of overeind te houden (vgl. sokophouder) ; (zadelm.) deel van het paardentuig waarmee de broek in de goede stand gehouden wordt ; — (scheepst.) touw of ketting waarmee ee...