oord, munt
o. (-en), 1. geldswaarde van een kwart van de munteenheid, aldus genoemd naar de munten die door een kruis in vier hoeken (oorden) waren verdeeld; 2. koperen geldstuk van die waarde. Het oord werd aanvankelijk in zilver, sinds ca. 1575 in koper geslagen, in de Republiek tot 1669, in de Zuidelijke Nederlanden tot 1794.