Ooghoek
m. (-en), 1. hoek waarin de oogleden samenkomen; 2. hoek tussen neus en ooglijst: een monocle in de ooghoek zetten.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-en), 1. hoek waarin de oogleden samenkomen; 2. hoek tussen neus en ooglijst: een monocle in de ooghoek zetten.
Muiswerk Educatief (2017)
ooghoek - zelfstandig naamwoord uitspraak: oog-hoek 1. hoek waarin de oogleden samenkomen ♢ er zat een vuiltje in mijn ooghoek 1. iets vanuit je ooghoeken zien [zonder rechtstreeks te kijken, heime...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. (1954)
Jozef Verschueren (1930)
('o:ch) m. (–en) 1. hoek gevormd door de oogleden. 2. Uitbr. hoek gevormd door neus en voorhoofd.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m. (-en), 1. hoek waarin de oogleden samenkomen; kijken vanuit zijn ooghoek(en), tersluiks; 2. hoek tussen neus en voorhoofd.
Jan Hoogland, Roel Otten | AUP Amsterdam Univerisity Press
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: