Wat is de betekenis van Onverschoonlijk?

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onverschoonlijk

bn. (-er, -st), (ouderw.) onverschoonbaar : het is onverschoonlijk van u, dat gij mij dit niet eer gezegd hebt.

2025-07-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

onverschoonlijk

bn. Veroud. onverschoonbaar.

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Onverschoonlijk

bn. (-er, -st), onverschoonbaar : het is onverschoonlijk van u, dat gij mij dit niet eer gezegd hebt. ONVERSCHOONLIJKHEID, v.

Gerelateerde zoekopdrachten