Onverlet
bn. bw., 1. onverhinderd, onbelemmerd: de toegang tot de academische lessen zij alzo een iegelijk onverlet; de vloot kwam verder onverlet naar Leiden op; 2. ongedeerd, zonder letsel: hij bleef onverlet in de strijd; 3. (Zuidn.) onaangeroerd : hoe Jan naar stee ging werken, laat ik onverlet; 4. (Zuidn.) ten onverlette,...