Ontspringen
(ontsprong, is ontsprongen), 1. van of uit iets wegspringen: een getergde leeuw, die zijn hol ontspringt; — de dans ontspringen, het gevaar ontkomen; 2. ontsnappen aan: zij zullen ’t niet ontspringen. 3. snel uit iets te voorschijn komen: een juichtoon aan het hart ontsprongen. 4. zijn oorsprong hebben: d...