Wat is de betekenis van onterik?

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

onterik

(19e eeuw, vero. ) (inf.) vuil, onzindelijk persoon. Ook: gemeen iemand. • Hij zegt het en in woorden niet mis te verstaan, onderwijl Maria bij de schuur staat te krijten in haar schort om vuilbekkerij. Wát een onteriken! (Herman de Man: Maria en haar timmerman. 1932) • Vroeger op de kermissen was hij een woesteling, een echte ont...

2025-07-28
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

onterik

(zn) valsspeler TM.

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Onterik

m. (-en), (gew.) viezerik, vuilik.

Gerelateerde zoekopdrachten