Wat is de betekenis van Onnozelheid?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onnozelheid

v., 1. onschuld: de Vermoorde Onnozelheid, ondertitel van Palamedes van Vondel; — gebrek aan doorzicht: in zijn onnozelheid bemerkte hij de valstrik niet. 3. (...heden) uiting van onnozelheid: zulke schijnbare onnozelheden.

2025-07-24
Eerste Medisch Systematische Ingerichte Encyclopedie

Uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. (1954)

Onnozelheid

imbecillitas, zie aldaar.

2025-07-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Onnozelheid

s., ûnnoazelens, simpelens.

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

onnozelheid

v. (onschuld; domheid): in mijn onnozelheid meende ik, merkte ik niet, gebrek aan doorzicht (in wereldse zaken).

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

onnozelheid

(on'no;zəlheit) v. (...heden).

2025-07-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

onnozelheid

v., 1. onschuld; 2. gebrek aan doorzicht: in zijn onnozelheid bemerkte hij de valstrik niet; 3. (-heden), uiting van onnozelheid: zulke schijnbare onnozelheden.

2025-07-24
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

Gerelateerde zoekopdrachten