Onnozel
bn. bw. (-er, -st), 1. onschuldig; zonder boosheid (in de alg. taal alleen in beperkt gebruik): ’t onnozel kind., dat nauw des levens loop begint; — (R.-K.) Onnozele-kinderen, herinneringsdag van de kindermoord te Bethlehem, op 28 Dec.: op Onnozele-kinderen is het jongste kind de baas. 2. zonder kennis van de wereld...