Onmisbaar
bn. bw. (-der, -st), 1. niet gemist kunnende worden, onontbeerlijk: die koorzangen zijn een onmisbaar deel van het kunstwerk; wetenschap is ons even onmisbaar als het licht onzer ogen. 2. niet kunnende uitblijven: het aantal der bewoners van het Stenen Buis en het onmisbaar gedruis dat daarvan het gevolg was; — onf...