Onkreukbaar
bn. (-der, -st), niet gekreukt kunnende worden: een das van onkreukbare zijde; — (fig.) onschendbaar: gelijk alle voornemens geen onkreukbare wetten zijn; — onaantastbaar, voor geen inbreuk vatbaar: onkreukbare braafheid, trouw, rechtschapenheid; de wet van het onkreukbare geweten.