Onhuiselijk
ONHUISLIJK, bn. (-er, -st), weinig gehecht aan het leven thuis; hij is erg onhuiselijk, is weinig, niet gaarne thuis; — bij haar is het nogal onhuislijk, ongezellig. ONHUIS(E)LIJKHEID, v.
J.H. van Dale (1898)
ONHUISLIJK, bn. (-er, -st), weinig gehecht aan het leven thuis; hij is erg onhuiselijk, is weinig, niet gaarne thuis; — bij haar is het nogal onhuislijk, ongezellig. ONHUIS(E)LIJKHEID, v.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: