Wat is de betekenis van onhandigheid?

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onhandigheid

v., 1. het onhandig-zijn. 2. (...heden) onhandige daad: het was geen boos opzet, maar een onhandigheid.

2025-07-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Onhandigheid

s., ûnhandigens, ûnredsumens, knoffeligens.

2025-07-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

onhandigheid

v., 1. het onhandig-zijn; 2. (-heden), onhandige daad: het was geen boos opzet, maar een onhandigheid.

2025-07-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)