Wat is de betekenis van ongunstig?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ongunstig

bn. bw. (-er, -st), 1. niet gunstig; niet welwillend gestemd: indien de goden mij niet ongunstig zijn; — niet bevorderlijk voor zeker doel: een ongunstige wind; — geen goeds inhoudende of voorspellende: bij aandachtig beschouwen was de uitkomst mijner overwegingen ongunstig. 2. geringe of geen winst opleveren...

2025-07-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

ongunstig

ongunstig - Bijvoeglijk naamwoord 1. slecht, nadelig Er was een ongunstige weersverwachting. Woordherkomst afgeleid van gunstig met het voorvoegsel on-

2025-07-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

ongunstig

ongunstig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: on-guns-tig 1. wat weinig of geen voordeel (winst) oplevert ♢ de omstandigheden voor het kopen van een huis zijn ongunstig 1. een ongunstige balans [met...

2025-07-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Ongunstig

adj. & adv., ûngunstich.

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ongunstig

bn., bw. (niet gunstig: 1 niet welwillend; 2 geen of geringe winst opleverend; 3 een slechte indruk van iem. of iets makende): 1 het lot was ons niet ongunstig, een ongunstige wind; 2 ongunstige jaren; 3 een ongunstig uiterlijk, een ongunstig oordeel; iets of iem. in een ongunstig daglicht stellen; hij liet zich zeer ongunstig over u uit.

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ongunstig

('gunstəch) bn. en bw. (-er, -st) 1. niet welwillend gestemd : de fortuin was hem ; zich over iemand uitlaten. 2. onvoordelig : iets in een licht stellen ; een rapport. 3. geringe of geen winst opleverend : een -e tijd voor de handel. 4. ruw, guur : weer.

2025-07-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

ongunstig

bn. en bw. (-er, -st), 1. niet welwillend: het lot was hem niet ongunstig; een ongunstige wind; 2. geringe of geen winst opleverend: ongunstige jaren in de handel; onvoordelig: een ongunstige wisselkoers; een ongunstige handelsbalans, een passieve; 3. een slechte dunk of indruk gevend: een ongunstig rapport over iemand uitbrengen.

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Ongunstig

bn. bw. (-er, -st), niet gunstig, niet welwillend gestemd : indien de Goden mij niet ongunstig zijn; een ongunstige wind; bij aandachtig beschouwen was de uitkomst van mijn overwegingen ongunstig; — geringe of geen winst opleverende : ongunstige jaren in de handel; — een slechte indruk van iem. gevende, hem benadelende in de schatting...

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)