Wat is de betekenis van Ongekleed?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ongekleed

bn., 1. geen of zo goed als geen kleren aan hebbende : hij zat ongekleed op zijn kamer ; 2. niet in het gewaad dat voor een bepaalde gelegenheid is voorgeschreven : ongekleed kon hij niet ten hove verschijnen.

2025-07-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

ongekleed

(1914) (sold.) zie citaat. • Ongekleed: de uniform niet naar den eisch aanhebben.(Jacobus van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. 1914)

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ongekleed

(ongə'kle:t) bn. (...klede) en bw. 1. zonder klederen. 2. niet in het voorgeschreven gewaad : ik vond hem nog een half uur vóór het feest.

2025-07-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

ongekleed

bn., 1. geen of zo goed als geen kleren aan hebbend: hij zat ongekleed op zijn kamer; 2. niet naar de eis gekleed: ongekleed kon hij niet op dat feest verschijnen.

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Ongekleed

Ongekleed bn. geene of zoo goed als geene kleeren aanhebbende: hij zat zoo goed als ongekleed op zijne kamer; — mevrouw is nog ongekleed, nog in ochtendgewaad; — niet in het gewaad dat voor bepaalde, min of meer plechtige gelegenheden is voorgeschreven: ongekleed kon hij niet ten hove verschijnen.

2025-07-25
Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Ongekleed

ONGEKLEED. Hij, welke in de Broederschap wordt aangenomen, is (volgens de woorden van het nieuw-Engelsche Rituaal) noch naakt, noch gekleed (zie KNIE en MEESTER). Dit zinnebeeld wil eigenlijk zeggen, dat men, wanneer men tot de Orde toetreedt, zich van alle smet, van onreinheden des levens behoort te ontdoen.

2025-07-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

Gerelateerde zoekopdrachten