Ongekleed
bn., 1. geen of zo goed als geen kleren aan hebbende : hij zat ongekleed op zijn kamer ; 2. niet in het gewaad dat voor een bepaalde gelegenheid is voorgeschreven : ongekleed kon hij niet ten hove verschijnen.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn., 1. geen of zo goed als geen kleren aan hebbende : hij zat ongekleed op zijn kamer ; 2. niet in het gewaad dat voor een bepaalde gelegenheid is voorgeschreven : ongekleed kon hij niet ten hove verschijnen.
Marc De Coster (2020-2025)
(1914) (sold.) zie citaat. • Ongekleed: de uniform niet naar den eisch aanhebben.(Jacobus van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. 1914)
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Jozef Verschueren (1930)
(ongə'kle:t) bn. (...klede) en bw. 1. zonder klederen. 2. niet in het voorgeschreven gewaad : ik vond hem nog een half uur vóór het feest.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn., 1. geen of zo goed als geen kleren aan hebbend: hij zat ongekleed op zijn kamer; 2. niet naar de eis gekleed: ongekleed kon hij niet op dat feest verschijnen.
J.H. van Dale (1898)
Ongekleed bn. geene of zoo goed als geene kleeren aanhebbende: hij zat zoo goed als ongekleed op zijne kamer; — mevrouw is nog ongekleed, nog in ochtendgewaad; — niet in het gewaad dat voor bepaalde, min of meer plechtige gelegenheden is voorgeschreven: ongekleed kon hij niet ten hove verschijnen.
W. de Grebber (1844)
ONGEKLEED. Hij, welke in de Broederschap wordt aangenomen, is (volgens de woorden van het nieuw-Engelsche Rituaal) noch naakt, noch gekleed (zie KNIE en MEESTER). Dit zinnebeeld wil eigenlijk zeggen, dat men, wanneer men tot de Orde toetreedt, zich van alle smet, van onreinheden des levens behoort te ontdoen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: