Wat is de betekenis van oneerlijk?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Oneerlijk

bn. bw., niet te goeder trouw jegens anderen: eerlijk of oneerlijk te zijn, scheelt hem mogelijk tachtig duizend gulden ; — in strijd (zijnde) met eerlijkheid en goede trouw: oneerlijke bedoelingen; op oneerlijk gewonnen goed nest de vloek des Heren ; iem. oneerlijke concurrentie aandoen.

2025-07-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

oneerlijk

oneerlijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. niet eerlijk Referendum Turkije volgens Europese waarnemers oneerlijk verlopen. Woordherkomst afleiding van eerlijk met het voorvoegsel on- Antoniemen eerlijk eerlijk Verwante begrippen bedrieglijk, vals spelend

2025-07-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

oneerlijk

oneerlijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: on-eer-lijk 1. onderbouwd met feitelijke bewijzen ♢ ? 2. wie niet de waarheid spreekt, wie bedriegt ♢ Koosje gaf mij een oneerlijk antwoord ...

2025-07-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Oneerlijk

adj. & adv., ûnearlik, ûndogens, ûnfrom.

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

oneerlijk

bn., bw. (niet te goeder trouw jegens anderen; bedrieglijk): oneerlijke middelen; oneerlijke concurrentie; oneerlijke bedoelingen, in strijd met eer en goede trouw.

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

oneerlijk

(on'e:rlek) bn. en bw. (-er, -st) 1. niet eerlijk, niet te goeder trouw : een ambtenaar; gewin. Syn. eerloos. 2. in strijd met eerlijkheid en goede trouw : -e bedoelingen, middelen; -e konkurrentie.

2025-07-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

oneerlijk

bn. enbw. (—er, —st), niet te goeder trouw jegens anderen: eerlijk of — te zijn, scheelt hem mogelijk f100000; in strijd (zijnde) met eerlijkheid en goede trouw: oneerlijke bedoelingen; oneerlijke middelen, praktijken.

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Oneerlijk

Oneerlijk bn. bw. niet te goeder trouw jegens anderen : eerlijk of oneerlijk te zijn, scheelt hem mogelijk tachtig duizend gulden; in strijd met eerlijkheid en goede trouw : oneerlijke bedoelingen; op oneerlijk gewonnen goed rust de vloek des Heeren; — iem. oneerlijke concurrentie aandoen.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)