ondomme
In de bijw. uitdr. ten ondomme (ook om den ondomme), nutteloos, vergeefs. - Zie ook BO. ’t Is alsof er plotseling een groot licht opgaat waarin hij van zijne dwaasheid bewust wordt: al dat wroeten is ten ondomme geweest, STREUVELS 1962, 185. De knotsplof van den heiblok gelijkt een bonken op dovenmansdeur, het lied ene weeklac...