Wat is de betekenis van onderspit?

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onderspit

o. [eig. het diepste gedeelte van een ruimte die uitgegraven wordt], in de uitdr. het onderspit delven, het tegen iem. afleggen, overwonnen worden; — (vero.) in het onderspit zijn, raken, in slechte omstandigheden verkeren, komen.

2025-07-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

onderspit

onderspit - Zelfstandignaamwoord 1. het ~ delven: ten onder gaan In die ongelijke strijd dolf de inheemse bevolking al snel het onderspit. Woordherkomst Het onderspit is waarschijnlijk de diepste laag van een afgraving die in meerdere opeenvolgende lagen in ingedeeld.

2025-07-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

onderspit

onderspit - zelfstandig naamwoord uitspraak: on-der-spit 1. verslagen worden ♢ ons elftal moest het onderspit delven Zelfstandig naamwoord: on-der-spit het onderspit

2025-07-27
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

onderspit

die onderspit delf, oorwin word.

2025-07-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Onderspit

s.n.; hetdelven, krimp jaen bilies jaen, de slach forlieze.

2025-07-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

onderspit

o. (eig. beneden-spit: spit van de diepere [dus: moeilijker] laag): in zegsw. het onderspit delven, moeten onderdoen, overwonnen worden; in het onderspit raken, zijn.

2025-07-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

onderspit

('ondər) o., [onderste van een ruimte die men spit] alleen in uitdr.: hetdelven, overwonnen worden; in het raken, zijn, in verval komen, zijn met zijn zaken.

2025-07-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

onderspit

o., (eig.) het diepste gedeelte van een ruimte die uitgegraven wordt, maar alleen oneig. gebruikt in de uitdr. het – delven, het tegen iemand afleggen, overwonnen worden.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Onderspit

o. het onderspit délven, het tegen iem. afleggen, overwonnen worden; in het onderspit zijn, in slechte omstandigheden verkeeren; in ’i onderspit raken, in verval komen, achteruitgaan.