Onberoepbaar
bn., 1. niet beroepen kunnende worden: daar hij nog geen twee jaar op zijn eerste plaats gestaan heeft, is hij onberoepbaar; 2. bw. van intensiteit: alleen in de uitdr.: onberoepbaar doof, zo doof dat men niet te beroepen is, stokdoof; in dezelfde zin zegt men soms ook orberoepelijk.