Wat is de betekenis van onbehoorlijk?

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onbehoorlijk

bn. bw. (-er, -st), 1. niet behoorlijk, niet welvoeglijk; onbetamelijk, ongepast: een onbehoorlijk gedrag; onbehoorlijke taal; — zelfst.: hij dacht niets onbehoorlijks te hebben gezegd; — bw.: hij gedraagt zich zeer onbehoorlijk; 2. (van een tijdstip) niet passend, ongepast, verkeerd, hetzij te vroeg of te laat: ...

2025-07-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

onbehoorlijk

onbehoorlijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. niet zoals het hoort, niet fatsoenlijk Dat is een onbehoorlijke opmerking in het bijzijn van de koningin. Woordherkomst Afgeleid van Naamwoord van handeling van behoren met het voorvoegsel on- en met het achtervoegsel -lijk

2025-07-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

onbehoorlijk

onbehoorlijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: on-be-hoor-lijk 1. in strijd met de goede manieren ♢ zijn gedrag tijdens die plechtigheid was onbehoorlijk 2. buitengewoon (ongunstig bedoeld) ♢ z...

2025-07-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Onbehoorlijk

adj. & adv., ûnbihoarlik, ûnmanearlik, ûnfatsoenlik, ûnfoech(sum), ûnhearich, ûnpaslik; -e taal uitslaan, raer guod opjaen; dat is —, dat is gjin wizansje.

2025-07-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

onbehoorlijk

bn., bw. (niet passend, niet betamelijk, onwelvoeglijk, verkeerd): een gedrag, een onbehoorlijke tijd, op een onbehoorlijk uur; zich onbehoorlijk gedragen.

2025-07-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

onbehoorlijk

(onbə'ho:rlək) bn. en bw. (-er, -st) 1. onbetamelijk, verkeerd: heb je ooit zo iets -s gezien! zich gedragen. 2. onpassend: een uur om bezoeken af te leggen.

2025-07-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

onbehoorlijk

bn. en bw. (er, -st), niet behoorlijk, niet welvoeglijk; onbetamelijk, ongepast: een gedrag; onbehoorlijke taal; zelfst., hij dacht niets onbehoorlijks te hebben gezegd; bw., hij gedraagt zich zeer -.

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Onbehoorlijk

bn. bw. (-er, -st), niet behoorlijk, niet passend, niet welvoeglijk; onbetamelijk, ongepast, verkeerd : hebt ge ooit iets onbehoorlijkers gezien ?: hij dacht niets onbehoorlijks te hebben gezegd; (van een tijdstip) niet passend, ongepast, verkeerd, hetzij te vroeg of te laat: het is een onbehoorlijke tijd om dat te doen; hij kwam op een onbehoorlij...

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-26
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)